Met namenregister

Als Prophetin und Wegbereiterin der Moderne gebührt Marianne Werefkinein Platz in der Kunstgeschichte, der bisher gern unterschätzt wurde. Erst in jüngster Zeit tritt diese Malerin, die insbesondere in den Jahren vor dem Ersten Weltkrieg im Münchner Kreis der 'Neuen Künstlervereinigung' und de 'Blauen Reiter' eine Massgebende Rolle gespielt hat, aus dem Schatten berühmter Namen wie Wassily Kandinsky und Alexej Jawlensky.
Diese erste grundlegende Monographie der Werefkin, die Leben und Werk eingehend und in kritischer Bewertung des eigenen Kunstschaffens wie dessen Quellen und Bezüge beleuchtet, leistet damit zugleich einen spezifischen Beitrag zum Verständnis von Ursprüngen und Entwicklung der malerei der Klassischen Moderne in Deutschland. Insbesondere für Kandinsky waren, wie Dokumente und Bildbeispiele belegen, die Anregungen durch Werefkin eine Keimzelle auf dem Weg zur Abstraction.
(flaptekst)

Marianne von Werefkin (1860 – 1938) was een Russisch expressionistische schilder.
In 1880 werd zij privéleerling van Ilja Repin, de belangrijkste vertegenwoordiger van het Russische Realisme. Bij een jachtongeval in 1888 kreeg zij een schot door haar rechterhand, haar schilderhand, waardoor zij gehandicapt raakte. In 1892 leerde zij Alexej von Jawlensky kennen. Samen besloten zij in 1896, met hun dienstmeisje, de negenjarige Helene Nesnakomoff, naar München te verhuizen, waar zij haar eigen carrière voor bijna tien jaar onderbrak ten behoeve van Jawlensky.

Vanaf 1907 ontstonden haar eerste expressionistische werken, waarbij zij de stijl van Paul Gauguin en Louis Anquetin volgde, maar haar onderwerpen ontleende zij vaak aan Edvard Munch. In 1909 werd in München de Neue Künstlervereinigung München (NKVM) opgericht, waarbij zij zich samen met Jawlensky aansloot.

In 1912 verliet Werefkin met Jawlensky de NKVM om zich bij de Blaue Reiter aan te sluiten, de kunstenaarsgroep die een jaar eerder door Wassily Kandinsky, Franz Marc en August Macke was opgericht.

Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in 1914 emigreerden beiden naar Zwitserland, eerst naar de omgeving van Genève en later naar Zürich. In 1918 verhuisden zij naar Ascona aan het Lago Maggiore. In 1922 volgde de scheiding van Jawlensky; de huishoudster, Helene, en hun zoon André trokken bij Jawlensky in en vestigden zich in Wiesbaden, waar zij ook in het huwelijk traden. Werefkin zou tot haar dood stateloos blijven.

Marianne von Werefkin was in 1924 medeoprichtster van de nieuwe kunstenaarsgroep Großer Bär in Ascona. Gedurende haar latere levensjaren voorzag zij in haar levensonderhoud met het schilderen van affiches. Vrienden behoedden haar voor grotere nood. Zij stierf op 6 februari 1938 en werd op de Russische begraafplaats van Ascona begraven.

De collectie werken van de in 1939 opgerichte Fondazione Marianne Werefkin in het Museo communale d´arte moderna Ascona omvat 70 van haar schilderijen en 160 schetsboeken.

Bernd Fäthke (1941 in Marbach am Neckar) ist ein deutscher Kunsthistoriker.
Bernd Fäthke studierte Kunstgeschichte, Klassische Archäologie und Vorgeschichte an den Universitäten Frankfurt, Marburg und Mainz und wurde 1972 in Marburg mit einer Dissertation zu Nikolaus von Verdun promoviert. Ab 1973 war er als Kustos am Museum Wiesbaden tätig. Dort beschäftigte er sich mit der Malerei des späten 19. und frühen 20. Jahrhunderts, insbesondere mit Marianne Werefkin und Alexej Jawlensky. Aufgrund von Auseinandersetzungen mit dem damaligen Museumsdirektor Volker Rattemeyer in Bezug auf seine Forschungen zu Marianne Werefkin ließ er sich im Jahr 1990 an die Verwaltung der Staatlichen Schlösser und Gärten Hessen in Bad Homburg versetzen,[1] wo er das Fachgebiet Museen leitete.[2]

Von Bernd Fäthke liegen über 140 Publikationen in Fachzeitschriften und Ausstellungskatalogen mit dem Schwerpunkt Alexej Jawlensky und Marianne Werefkin vor, zudem Veröffentlichungen zu Alexander Sacharoff, Alo Altripp, Erma Bossi, Franz Marc, Robert Genin, zu verschiedenen, insbesondere hessischen Künstlern sowie zu den Themenbereichen „Blauer Reiter“, zum Japonismus und zur Bildfälschung. Weiterhin veröffentlichte er zahlreiche Bildbetrachtungen zu Werken der Klassischen Moderne und der zeitgenössischen Kunst.
(bron: Wikipedia)