Stel een vraag
Met het formulier hier onder kunt u contact op nemen met boekwinkel BoekenWO2.
Mijnssen-Dutilh, Margriet - Waterschapskroniek Vallei & Eem (1616-2011). Deel 2 : Een vallei vol water.
De vraag gaat over de volgende titel:
Afbeelding: | |
---|---|
Schrijver: | Mijnssen-Dutilh, Margriet |
Titel: | Waterschapskroniek Vallei & Eem (1616-2011). Deel 2 : Een vallei vol water. |
ISBN: | 9789054790877 |
Uitgever: | SPOU, Utrecht / Waterschap Vallei & Eem, Leusden |
Bijzonderheid: | Gebonden, 2011, 467 blz. Met foto's, tekeningen, kaarten en een index. Zonder map met bijlagen (stamboom en kaart). Pakketpóst. |
Prijs: | € 35,00 |
Meer info | In 2011 verscheen dit tweede deel in de reeks over de geschiedenis van het waterschap Vallei en Eem. Opnieuw heeft mevrouw Mijnssen-Dutilh de rijke archieven van onder meer het waterschap doorwroet om een zo volledig mogelijk beeld te schetsen van het gevecht om en vooral ook tegen het water in en buiten genoemd waterschap en zijn voorgangers, dat per 1 januari 2013 alweer is gefuseerd tot het Waterschap Vallei en Veluwe. In 2007 is deel I (Amersfoort lag aan zee. Waterschapskroniek Vallei & Eem 777-1616) verschenen. De opbouw van deel II is chronologisch, maar binnen de tijdsperioden is er een re- gionaal-thematische opsplitsing gemaakt. Dit laatste lijkt welhaast onvermijdelijk door de complexiteit van het huidige waterschapsgebied, waarin vroeger veel kleinere zelf- standige waterschappen hebben geopereerd. Die complexiteit hangt ook nauw samen met het reliëf en de grondsoort van de landschappen, die uiteenlopen van pleistocene zandruggen die snel verdrogen, tot aangeslibde kleilandschappen die bij noorderstorm snel konden overstromen. Het gebied van het waterschap Vallei en Eem is vrij groot. In het noorden paalt het aan de voormalige Zuiderzee met plaatsen als Eemnes, Spakenburg en Nijkerk. Van daar strekt het gebied zich uit ten oosten van de stad Utrecht tot aan de Nederrijn in het zuiden en in het zuidoosten tot aan de westelijke gemeentegrens van Arnhem, Otterlo en Koot- wijk verder naar het noorden, met Voorthuizen als noordelijke begrenzing. Grote plaat- sen als Soest, Baarn, Amersfoort, Ede, Veenendaal en Wageningen liggen allemaal in het gebied van Vallei en Eem. In totaal kunnen in het gebied acht verschillende waterber- gings- en stroomgebieden worden onderscheiden, zoals de Zuid-Veluwse Beken in het zuidoosten, de Barneveldse Beek in het noordoosten en het Eemgebied in het noordwes- ten (blz. 8). Als een blauwe lijn loopt door het gebied heen het Valleikanaal met de rivier de Eem, waardoor het meeste water wordt afgevoerd. In zes hoofdstukken, waarvan de eerste vijf behoorlijk lang zijn, gaat de auteur in op de ontwikkeling van de waterstaatszorg in het onderzoeksgebied. In het eerste hoofd- stuk wordt ingegaan op de Gouden Eeuw van dit gebied. Deze wordt gekenmerkt door grote investeringen in voornamelijk het mondingsgebied van Eemnes en omstreken. Grond wordt aangemaakt en veel geld wordt geïnvesteerd in de verbetering van de af- watering totdat het medio zeventiende eeuw niet meer loont. In dit hoofdstuk wordt ook duidelijk waarom 1616 het startpunt is van deel II. Toen vond namelijk de oprich- ting plaats van het ‘Heemraadschap van de Rivier de Eem, beken en aankleve van dien’ (blz. 15). Ondanks de goudkleur van deze tijd zijn de belangen van de scheepvaart op Amersfoort en de waterafvoer moeilijk te verenigen. Meer waterafvoer vanaf de zand- gronden leidde tot meer zand in de Eem en dus verzanding, terwijl Amersfoort juist in die tijd een groeiend centrum van (tabaks)handel werd en er dus een intensiever scheep- vaartverkeer ontstond. In het zuiden van het gebied kampte men met toenemend over- stromingsgevaar van de Rijn. Met name de natte jaren 1648-1650 leidden op een aantal plaatsen tot wateroverlast. Anderzijds paste men in het mondingsgebied gecontroleerde overstroming toe in het winterseizoen, dus ook hier de zogenaamde winterbemesting (blz. 62-63).1 Bijkomstigheid was dat dit winterwater een goede remedie was tegen de muizenoverlast in het voorjaar. In hoofdstuk 2 wordt de periode 1672-1760 beschreven, een periode van waterrampen en economisch verval. De vloeden van 1672, 1702 en 1714 hebben voor overstromingen gezorgd, terwijl die van 1672 gepaard ging met oorlogsellende veroorzaakt door de Fran- se legers. In het mondingsgebied (Eem) zijn de investeringen te laat gekomen en stapel- den de schulden zich zo erg op dat er een splitsing in het bestuur kwam om de schulden te saneren. In het Valleigebied slaagt men er in die periode niet in de waterlozing goed te regelen, zodat grote delen van het gebied met blijvende wateroverlast te kampen hadden. In hoofdstuk 3 gaat het over de periode 1760 tot 1848 waarin er een groeiende over- heidsbemoeienis is met de waterstaat. Het gaat in die tijd beter met de economie, dus gaat het ook beter met de boeren en andere grondeigenaren. Het is ook de tijd van ‘democra- tisering’ wat leidt tot een grotere invloed van kleinere grondbezitters in de waterschap- pen. Maar bovenal is het een periode waarin het besef doordringt dat waterstaatszorg niet enkel de belangen van een kleine groep investeerders moet dienen, maar een breder economisch en maatschappelijk belang dient. Volgens de auteur werd er vanaf 1801/6 meer rekening gehouden met belangen buiten het kleine eigen waterschapsgebied of de eigen polder (blz. 148). Dit laatste leidde vanaf 1825 tot pogingen van de Staten van Gel- derland om tot een verbreding te komen van de financiële basis van de waterstaat in het rivierengebied, maar dit ging uiterst moeizaam (blz. 183). Of de grote overstroming van genoemd jaar hier direct mee te maken had, is niet duidelijk omdat deze vooral de Eem- polders langs de Zuiderzee trof. In hoofdstuk 4, lopend vanaf 1848, krijgt de waterstaatszorg in het gebied van Vallei en Eem de status van algemeen belang, waaraan de Grondwet 1848 ten grondslag lag. Het is de tijd van de voortschrijdende vernieuwingen, zoals de bouw van het stoomscheprad- gemaal in Spakenburg bij de schutsluis in 1869 (blz. 223) en in 1883 het stoomgemaal bij de Eemnesser Grote Sluis. De Zuiderzeeplannen bieden veel stof tot discussie. Ook het voorkomen van waterverontreiniging staat op de agenda (blz. 259). In hoofdstuk 5 komen de stormvloed en overstroming van 1916 aan bod en de wijzi- gingen in de afwatering naar aanleiding van het besluit van de regering de Zuiderzee af te sluiten (Valleikanaal). Dijkverhogingen in het mondingsgebied zijn onnodig of kun- nen worden teruggedraaid, maar ook de winterbemesting zal door de voorgenomen af- sluiting tot het verleden behoren. Ook ontkomt het gebied niet aan ruilverkaveling (blz. 300-314). Hoofdstuk 6 handelt over het integraal waterbeheer. In haar conclusie kijkt de auteur terug op het ontstaan van het waterschapsgebied in het mondingsgebied en sluit met en- kele opmerkingen over de afwateringsproblematiek af. Na de hoofdstukken volgen nog enkele bijlagen. Een daarvan trekt bijzonder de aan- dacht. Dit is de eerste bijlage die een chronologisch overzicht geeft van alle overstro- mingsrampen en dijkdoorbraken in het gebied (blz. 367-383). Veel gegevens daarover zijn ontleend aan de studies van Elisabeth Gottschalk over de stormvloeden en rivier- overstromingen en Jan Buismans Duizend jaar weer, wind en water in de lage landen, maar er zitten ook heel wat nieuwe gegevens bij, die alleen maar door archiefonderzoek aan het licht kunnen komen. Een tweede grote bijlage is een verklarende woordenlijst (blz.383- 398). Met een uitgebreid notenapparaat, literatuuroverzicht en register sluit het boek af. De opmaak van het boek ziet er gedegen uit. Typisch voor deze tijd is de tweedeling, namelijk die van de doorlopende tekst op wit papier en kaderteksten in donkerblauw. |
Boek bekijken |
Bij aankoop van 3 tot 5 boeken 10 % korting. Vanaf 6 boeken 20 % korting.
De verkoper zal binnen 3 werkdagen contact met u opnemen om de koop verder af te handelen.